Schuurkerk te Aarle-Rixtel

Het woelen der Roomschen

In het artikel “Geen lastige Helmonders op de Beukenberg” werd geschreven over dominee Hanewinckel die bij zijn wandelingen in en rond Helmond zijn favoriete plekje op de Beukenberg had gevonden. Hoewel Hanewinckel zich in zijn boeken over de Meierij bijna constant negatief uitlaat over de Brabanders, was hij er zelf ook een. Stephanus Hanewinckel werd namelijk geboren op 30 september 1766 in het domineeshuis in Nuenen, dat op verzoek van zijn vader, Hermanus Christianus Hanewinckel, werd gebouwd. In datzelfde huis zou later domineeszoon Vincent van Gogh komen wonen.

Stephanus Hanewinckel studeerde theologie aan de Hogeschool van Groningen. Op 14 maart 1790 werd hij door zijn eigen vader bevestigd als predikant in Bakel. In 1790 werd hij beroepen bij de gereformeerde gemeente Aarle, Beek en Lieshout, waar hij zeven jaar predikant bleef. Van daar vertrok hij in 1798 naar Oost-Graftdijk. De vijandige stemming van de katholieken, de zware inlegering van vreemde troepen en de plunderingen kunnen de oorzaak zijn van zijn vertrek. Hij vermeldt zelf: “Te Aarle hebben de Roomschen meer dan eens de kerk der Gereformeerden geslooten; zij besmeerden de deur met menschendrek; hebben zelf in het midden der kerk hun gevoeg gedaan, en smeeten met steenen door de glazen onder het verrichten van den godsdienst”.

In 1648 waren alle kerken aan de protestanten gekomen. De katholieken mochten hun godsdienst niet in het openbaar belijden. Na 1672 maakten ze gebruik van zogenaamde schuurkerken; uiterlijk zagen die eruit als een schuur, van binnen waren ze vaak rijk versierd.

Bij de Staatsregeling van 1798 was bepaald dat de oude kerken aan de grootste geloofsgemeenschap zouden moeten komen. In zuidoost Brabant waren dat meestal de katholieken. Aarle-Rixtel telde toen maar 23 protestanten. In veel gevallen waren die kerken niet altijd meer zo gunstig gelegen en doordat ze eigenlijk te groot waren voor de weinige protestanten waren ze vaak ook niet meer zo goed onderhouden. Die teruggave van de kerken stond Hanewinckel niet altijd aan. “Men moet in de Majorij evenwel de kerken hebben, al heeft men ze niet noodig, dan zijn de Geuzen ten minsten dezelve kwijt, en dit is genoeg!”. Met andere woorden: de katholieken wilden hun kerken terug of ze nu wel of niet bruikbaar waren. In Aarle-Rixtel konden de katholieken zowel de kerk van Aarle als die van Rixtel opeisen. Ze moesten dan wel meebetalen aan de bouw van een protestantse kerk of de schuurkerk afstaan. Die schuurkerk lag echter veel meer centraal en was heel degelijk gebouwd. Dat was dan ook de reden dat die kerk in gebruik bleef totdat de nieuwe kerk in 1846 klaar was.

Hanewinckel ergerde zich aan de achterlijkheid op het Oostbrabantse platteland, de armoede en de domheid van de mensen. De oorzaak lag volgens hem aan de heerszucht van de katholieke kerk die verhinderde dat Brabantse boeren zich tot beschaafde mensen konden ontwikkelen. Over de pastoor van Aarle is hij erg mild. “De Roomsch priester te Aarle word als een braaf en verdraagzaam man gepreezen. Er is thands een kapucijn tot schoolmeester aangesteld; eerst leest hij ’s morgens de misse, en vervolgens houd hij school. Zo ik mij niet bedrieg, was deeze kapucijn voor eenige jaaren molenaarsknecht op even deeze zelfde plaats. De Hervormden zijn hier, schoon zij tegenwoordig geenen leeraar hebben, nog in het bezit hunner kerk, hoe zeer de Roomschen hier ook gewoeld moogen hebben”.

Hoewel Hanewinckel zeven jaar voorganger is geweest in de kerk van Aarle, doet hij in zijn brieven voorkomen of hij deze als rondtrekkend reiziger bezoekt. Bij zijn tweede bezoek schrijft hij: “Zoodra ik ontbeeten had, wandelde ik eens naar de kerk, om dezelve, wijl zij een fraai gebouw is, nog eens, alhoewel ik ze in het voorgaande jaar gezien had, te bekijken. Digt bij de kerk, in de akkers, staat een kruis van blaauwen zerk, het Hagelkruis genoemd; het zou deezen naam draagen, om dat het, door eene wonderdaadige kracht, hagel, donder, enz. van de graanvelden afweert, en dezelve dus beschermt en beveiligt”.

Waar de eerste schuurkerk van Aarle-Rixtel lag is niet duidelijk. Vanaf de achttiende eeuw lag deze nabij de Kouwenberg. Die ligging was mede bepalend voor het ontstaan van het centrum tussen de oude kerk van Aarle en de oude kerk van Rixtel in. De schuurkerk werd in 1715 op last van de stadhouder van de kwartierschout gesloten. De reden was dat er “omme kruijpingen en knielingen” rond de kerk plaatsvonden. Daar stond een boete op van 6 gulden, een bedrag waar iemand in die tijd een week voor moest werken. Die sluiting was maar tijdelijk; de verhoudingen tussen protestanten en katholieken werden niet altijd op de spits gedreven. De katholieke pastoors werden zelfs in de oude, inmiddels protestante kerk begraven. Onder Bartholomeus Cox, die pastoor was van 1775 tot 1788, werd de schuurkerk verbouwd. Zijn opvolger Gerardus Koekhofs liet in 1791vlakbij de kerk op eigen grond de pastorie bouwen. Nog voor zijn overlijden schonk hij dit huis aan de “Roomsche Gemeente van Aarle-Rixtel”. In 1794 werd Lucas van den Heuvel pastoor. Hij trok de aandacht van koning Lodewijk Napoleon toen deze in 1809 Aarle-Rixtel bezocht. Er heerste een besmettelijke ziekte waar meer dan 70 mensen aan bezweken. De pastoor was dag en nacht voor hen in de weer en de koning was bang dat hij ook aan de ziekte zou bezwijken.

”Sire, weinig is daaraan gelegen, wanneer ik mijne pligt doe, en God het wil” sprak van den Heuvel. De koning zei tot zijn gevolg: “Mijn heeren, dat is een waar katholiek herder”.

Bron: Regionaal Historisch Centrum Eindhoven.

Reactie plaatsen

Naam

E-mail

Bericht

Ik ga akkoord met het privacy beleid




Vergeet niet akkoord te gaan met het privacy beleid
Reacties worden geladen...
Ontdekken
Johan Peij en zijn vrouw Anna Maria Emans
De Kanaaldijk
images/hourglass.png

ZOEKEN...